Voor 'veiligheid' is een veel bredere strategische blik nodig
Interview met luitenant-generaal b.d. Kees Matthijssen - door Tessel Kee
Verkenner Wouter Koolmees identificeerde vijf thema’s die door het CDA en D66 in deze fase van de informatieronde moeten worden besproken. Een daarvan is defensie en veiligheid, een onderwerp dat luitenant-generaal b.d. Kees Matthijssen nog altijd zeer na aan het hart ligt. Wie het vandaag over defensie en veiligheid heeft, komt al snel uit bij de nieuwe NAVO-norm. Die bestaat uit 3,5% harde defensie-investeringen en 1,5% voor bredere veiligheid, waaronder kritieke infrastructuur, digitale beveiliging, innovatie en civiele paraatheid. Juist binnen die 1,5% ziet Matthijssen onduidelijke kaders en dus ruimte voor beïnvloeding. In dit gesprek deelt hij hierover zijn strategische inzichten en geeft hij aan wat de mogelijkheden en beperkingen zijn voor lobbyisten en belangenbehartigers in en rond het defensieveld.
Matthijssen weet uit zijn brede militaire ervaring dat veiligheid veel meer is dan Defensie alleen. In de verkiezingscampagne ging het volgens hem te weinig over de inhoud van die bredere veiligheidsopgave. Grote strategische vraagstukken bleven onderbelicht. “Veiligheid gaat om veel meer dan alleen investeren in defensie, je moet het in een breder perspectief plaatsen. Over dat soort bredere vraagstukken is het, vind ik, maar heel beperkt gegaan.” Matthijssen hoopt dat de informatieronde hier wél richting aan geeft, met meer diepgang en een duidelijke koers.
Die koers begint bij het verbreden van het veiligheidsbegrip. Het debat richt zich nu vooral op het opbouwen en versterken van militaire capaciteit. Dat is noodzakelijk, stelt Matthijssen, maar onvoldoende. Internationale samenwerking moet voor het zicht op veiligheid veel centraler komen te staan.
“Je moet die samenwerking en diplomatieke lijnen echt openhouden en volledig benutten, niet alleen met de NAVO-landen, maar ook met andere landen wereldwijd: in de Global South, Zuid-Amerika, Afrika en daarbuiten.” Binnen de EU werkt ieder aan eigen plannen, maar uiteindelijk beschikken lidstaten slechts over één set krijgsmachtcapaciteiten. Het is volgens Matthijssen daarom belangrijk om de samenhang tussen de EU-lidstaten en tussen de EU en NAVO te versterken.
Daarnaast waarschuwt hij dat de Verenigde Staten hun strategische prioriteiten steeds meer buiten Europa leggen. Hoewel hij verwacht dat de VS binnen de NAVO actief blijven, vindt hij dat Europa op eigen benen moet kunnen staan. Dat vraagt niet alleen om investeringen, maar ook om een herijking van de rolverdeling en om doorontwikkeling van de NAVO zelf.
Strategische belangen
Volgens Matthijssen moet de blik nóg breder worden getrokken. De dreiging voor de Nederlandse en Europese veiligheid komt volgens hem niet uitsluitend uit het Oosten. Hij wijst nadrukkelijk op de ontwikkelingen op het Afrikaanse continent. De geopolitieke verhoudingen zijn hier fundamenteel aan het verschuiven, juist in regio’s die voor Europa van strategisch belang zijn. “Als je kijkt naar de ontwikkelingen op het Afrikaanse continent, die aandacht daarvoor is heel beperkt. We hebben nauwelijks oog voor wat daar allemaal gebeurt,” zegt hij. De groeiende invloed van Rusland en China in Afrikaanse landen ondermijnt volgens Matthijssen de positie van Europa.
Jarenlang vormde ontwikkelingssamenwerking een vanzelfsprekend onderdeel van het Nederlandse buitenlandbeleid. Dat dit inmiddels sterk is afgebouwd, ziet Matthijssen als een groot gemis. Volgens hem hoort Nederland als welvarend land "oog te hebben voor landen waar het minder goed gaat,” zeker wanneer dit tegelijk bijdraagt aan bredere stabiliteit en aan onze eigen strategische belangen.
Matthijssen vindt daarom dat ontwikkelingssamenwerking en diplomatie tenminste voor een deel een plek zouden moeten krijgen binnen de NAVO-norm, met name in de 1,5% die bedoeld is voor bredere veiligheid. Hij erkent dat de exacte speelruimte lastig in te schatten is, maar benadrukt dat Nederland de grenzen van die ruimte creatief moet opzoeken. Lidstaten doen dat immers allemaal. Hoewel de 3,5% echt “hard geld voor Defensie” betreft, ziet Matthijssen mogelijkheden om binnen zowel de 1,5% als de 3,5% strategisch te schuiven, zolang dit binnen NAVO-verband verdedigbaar blijft.
Hoeveel ruimte er precies is, blijft volgens hem mede afhankelijk van de politieke gevoeligheid van de norm en van hoe streng bondgenoten, met name de Verenigde Staten, daarop zullen toezien. Maar dat mag Nederland er niet van weerhouden om de randen te verkennen, vanuit een holistische benadering van ons veiligheidsbeleid. Volgens Matthijssen moet de blik nóg breder worden getrokken. De dreiging voor de Nederlandse en Europese veiligheid komt volgens hem niet uitsluitend uit het Oosten. Hij wijst nadrukkelijk op de ontwikkelingen op het Afrikaanse continent. De geopolitieke verhoudingen zijn hier fundamenteel aan het verschuiven, juist in regio’s die voor Europa van strategisch belang zijn. “Als je kijkt naar de ontwikkelingen op het Afrikaanse continent, die aandacht daarvoor is heel beperkt. We hebben nauwelijks oog voor wat daar allemaal gebeurt,” zegt hij. De groeiende invloed van Rusland en China in Afrikaanse landen ondermijnt volgens Matthijssen de positie van Europa.
Jarenlang vormde ontwikkelingssamenwerking een vanzelfsprekend onderdeel van het Nederlandse buitenlandbeleid. Dat dit inmiddels sterk is afgebouwd, ziet Matthijssen als een groot gemis. Volgens hem hoort Nederland als welvarend land "oog te hebben voor landen waar het minder goed gaat,” zeker wanneer dit tegelijk bijdraagt aan bredere stabiliteit en aan onze eigen strategische belangen.
Matthijssen vindt daarom dat ontwikkelingssamenwerking en diplomatie tenminste voor een deel een plek zouden moeten krijgen binnen de NAVO-norm, met name in de 1,5% die bedoeld is voor bredere veiligheid. Hij erkent dat de exacte speelruimte lastig in te schatten is, maar benadrukt dat Nederland de grenzen van die ruimte creatief moet opzoeken. Lidstaten doen dat immers allemaal. Hoewel de 3,5% echt “hard geld voor Defensie” betreft, ziet Matthijssen mogelijkheden om binnen zowel de 1,5% als de 3,5% strategisch te schuiven, zolang dit binnen NAVO-verband verdedigbaar blijft.
Hoeveel ruimte er precies is, blijft volgens hem mede afhankelijk van de politieke gevoeligheid van de norm en van hoe streng bondgenoten, met name de Verenigde Staten, daarop zullen toezien. Maar dat mag Nederland er niet van weerhouden om de randen te verkennen, vanuit een holistische benadering van ons veiligheidsbeleid.
De lobby op de 1,5%
De 1,5% van de NAVO-norm blijkt voor veel organisaties en bedrijven een aantrekkelijke categorie. Omdat de kaders minder scherp zijn dan bij de 3,5%, ontstaat het idee dat hier nog ruimte te vinden is. Dit leidt tot intensieve lobby, waarbij onder de brede vlag van “weerbaarheid” tal van belangen worden ingebracht.
Matthijssen waarschuwt dat dit begrip niet zó breed moet worden getrokken dat werkelijk alles eronder kan vallen. Weerbaarheid is meer dan defensie, maar ook meer dan het uitdelen van noodpakketten. Het raakt direct aan hybride dreiging en de realiteit dat Nederland zich “eigenlijk al in competitie, of misschien zelfs in oorlog, bevindt in het hybride domein met Rusland.”
De weerbaarheid heeft volgens Matthijssen meerdere dimensies. Het gaat om cyberveiligheid, bescherming van kritieke en economische infrastructuur, het op gang houden van logistieke processen en het voorkomen dat digitale verstoringen winkels, transport of openbare voorzieningen platleggen.
Mentale weerbaarheid is ook belangrijk, maar komt met andere beleidsvragen. De basis begint bij het vermogen om verstoringen in het dagelijks leven op te vangen. Dat raakt aan een bredere maatschappelijke trend: Nederlanders zijn in hoge mate afhankelijk geworden van systemen en gemakken die vanzelfsprekend lijken. “Onze weerbaarheid is in het algemeen vrij laag geworden, omdat we zoveel afhankelijkheden en gemakken om ons heen hebben,” stelt hij.
Interessant vindt Matthijssen daarbij het fenomeen dat Nederlanders overheidsbemoeienis vaak als ongewenst beschouwen, totdat zich een probleem voordoet. Dan wordt van diezelfde overheid verwacht dat zij onmiddellijk beleid maakt en ingrijpt. Dit spanningsveld maakt volgens hem duidelijk dat een realistische benadering van weerbaarheid noodzakelijk is: burgers hebben een eigen verantwoordelijkheid, maar overheden en maatschappelijke organisaties moeten de condities scheppen waarin die verantwoordelijkheid überhaupt kan worden waargemaakt.
Volgens Matthijssen vereist dit alles heldere kaders, zodat duidelijk blijft wat wél en niet onder de 1,5% valt en de lobby rond deze categorie niet de inhoudelijke koers gaat bepalen.
"Dienplicht"
Aansluitend op de civiele paraatheid en de verantwoordelijkheid voor burgers, pleit Matthijssen voor een “dienplicht”. Het invoeren van zo'n dienplicht creëert volgens hem meerdere voordelen tegelijk. Het vergroot het personeelsbestand van cruciale diensten, versterkt het collectieve weerbaarheidsgevoel en brengt jongeren uit verschillende lagen van de samenleving samen, iets wat in het huidige Nederland nauwelijks nog gebeurt.
Het levert jonge mensen bovendien vaardigheden op zoals verantwoordelijkheid, discipline en samenwerking, eigenschappen waaraan volgens Matthijssen grote behoefte is in zowel publieke als private sectoren. “Denk daarbij aan wat de Amerikaanse president John F. Kennedy ooit heeft gezegd: Ask not what your country can do for you — ask what you can do for your country."
Matthijssen waarschuwt dat een dienplicht niet moet worden gezien als een noodgreep in tijden van crisis, maar als een investering die tijd kost om op te bouwen. Het is volgens hem verstandiger om nu een structurele keuze te maken dan om pas wanneer “de nood aan de man is” overhaast een organisatie van nieuwe capaciteiten te moeten opzetten.
Defensielobby
Tot slot staat Matthijssen stil bij de lobby rond Defensie. Zelf zou hij nooit lobbyist kunnen worden, zegt hij, omdat hij geen "verkoper" is, maar vooral omdat hij vindt dat bedrijven in deze sector een morele verantwoordelijkheid dragen. Winst maken mag, maar alleen binnen redelijke grenzen. Een bedrijf dat levert aan Defensie moet zich volgens hem bewust zijn van zijn bijdrage aan collectieve veiligheid en weerbaarheid. Integriteit is daarbij essentieel.
Hij is niet tegen lobby an sich, maar benadrukt dat het altijd moet gaan om de inhoud en de kwaliteit van een product en niet om agressieve beïnvloeding in een periode waarin de urgentie hoog is en de budgetten ruim zijn. Alleen met heldere kaders en kritische toetsing kan worden voorkomen dat commerciële druk de richting van essentiële veiligheidsinvesteringen gaat bepalen.
Matthijssens betoog maakt duidelijk dat veiligheid vandaag de dag om meer vraagt dan militaire investeringen alleen. Het gaat om een bredere strategische blik, waarin diplomatie, internationale samenwerking, civiele paraatheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid samenkomen. De NAVO-norm kan daarin richting geven, maar alleen wanneer Nederland scherpe kaders aanbrengt en de verleiding weerstaat om elke claim onder “weerbaarheid” te scharen.
Over Kees Matthijssen:
Matthijssen (64) diende 42 jaar bij de Koninklijke Landmacht, gaf leiding op alle niveaus en voerde diverse internationale missies aan, waaronder Srebrenica, Irak en Uruzgan, en was Force Commander van de VN-missie MINUSMA in Mali. Hij bekleedde verschillende strategische functies, waaronder Deputy Chief of Staff Plans bij NATO Allied Joint Forces Command Brunssum. Voor zijn verdiensten werd hij onderscheiden met onder meer de Orde van Oranje-Nassau met zwaarden. Na zijn pensionering werd hij actief als spreker. Hij is ook de auteur van Commandant in vier missies en adviseur bij nationale en internationale organisaties zoals de Adviesraad Internationale Vraagstukken en Principles for Peace.